Conserverende aanslag over pensioenaanspraak bij emigratie
De conserverende aanslag over een pensioenaanspraak vanwege emigratie wordt berekend Een man emigreert op 22 november 2020 en heeft op dat moment een pensioenaanspraak Geen schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur De man stelt vervolgens dat het zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel zijn Vermindering van conserverende aanslag De inspecteur erkent wel dat de aanslag te hoog is omdat een deel van de waardeoverdracht Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 04-04-2025 (gepubl. 10-04-2025).
naar de waarde van de aanspraak op de emigratiedatum. Dit geldt ook als de pensioenuitkeringen
later ingaan.
bij het ABP ter waarde van € 643.234. De Belastingdienst legt de man op 7 juli 2023
een conserverende aanslag IB/PVV 2020 op, gebaseerd op deze waarde. De man maakt bezwaar,
maar de inspecteur verklaart dit bezwaarschrift ongegrond. Vervolgens gaat de man
in beroep. Daarbij stelt hij dat de aanslag onrechtmatig is omdat de pensioenuitkeringen
op 11 mei 2021 zijn ingegaan. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het heffingsmoment
voor de conserverende aanslag het tijdstip is dat onmiddellijk voorafgaat aan de emigratie.
De aanslag is daarom terecht opgelegd, ondanks dat de pensioenuitkeringen zijn ingegaan
na het heffingsmoment. De rechtbank volgt de inspecteur dat de aanslag wordt gecorrigeerd
met gedane uitkeringen indien invordering plaatsvindt, waardoor dubbele heffing wordt
voorkomen.
geschonden. Maar de rechtbank verwerpt dit standpunt. In tegenstelling tot wat de
man beweert, hoeft de inspecteur geen rekening te houden met tijdsverloop of gewijzigde
feiten na emigratie. De man heeft bovendien onvoldoende bewijs geleverd voor een toezegging
door de Belastingtelefoon, waardoor het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Ook het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, omdat de man onvoldoende gegevens
heeft aangevoerd voor ongelijke behandeling.
van het pensioenkapitaal privaatrechtelijk is en het heffingsrecht aan het emigratieland
toekomt. Daarom vindt een vermindering van de conserverende aanslag plaats met 7%
naar een bedrag van € 589.208. De revisierente wordt overeenkomstig verminderd. De
rechtbank verklaart daarom het beroep van de man gegrond.