Werkkostenregeling mogelijk als niet-inhoudingsplichtige werkgever vergoedingen niet heeft aangewezen
Ook werknemers met een buitenlandse, niet-inhoudingsplichtige werkgever kunnen gebruikmaken Een piloot werkt in 2016 voor een Ierse luchtvaartmaatschappij. Hij is via een uitzendbureau Inspecteur wijzigt standpunt tijdens procedure Het hof oordeelt dat ook bij een niet-inhoudingsplichtige werkgever sprake kan zijn Hoge Raad bevestigt oordeel van het hof In cassatie voert de staatssecretaris aan dat geen sprake is van een overeengekomen Bron: HR 24-10-2025.
   
      
         van gerichte vrijstellingen als aan de voorwaarden van de werkkostenregeling wordt
         voldaan.
   
   
   
      ingehuurd en ontvangt betalingen via twee Ierse vennootschappen waarvan hij mede-aandeelhouder
      is. Deze vennootschappen vergoeden hem deels loon en deels bedragen onder de noemer
      ‘expenses’(in totaal € 38.586). De piloot geeft zijn inkomen aan, waarbij hij de expenses
      aanmerkt als onbelaste kostenvergoedingen. De inspecteur rekent het grootste deel
      daarvan echter tot het loon. Voor het hof is in geschil of de expenses kwalificeren
      als gerichte vrijstellingen binnen de werkkostenregeling. Tijdens de zitting doet
      de inspecteur een voorstel om €7.700 als gerichte vrijstelling te accepteren voor
      reis- en vervoerskosten.
   
      van gerichte vrijstellingen, ook al zijn de vergoedingen niet formeel als eindheffingsbestanddeel
      aangewezen. De piloot slaagt er echter niet in om aan te tonen dat hij recht heeft
      op meer vrijstellingen dan de €7.700 die de inspecteur heeft voorgesteld. Het hof
      volgt dat standpunt en vermindert de aanslag dienovereenkomstig.
   
      kostenvergoeding en dat de werkgever de vergoedingen niet heeft aangewezen als eindheffingsbestanddeel.
      De Hoge Raad verwerpt beide klachten, onder verwijzing naar zijn arrest van 5 september
      2025 (ECLI:NL:HR:2025:1236). Omdat de inspecteur zijn eerdere standpunt ondubbelzinnig heeft ingetrokken en
      het compromis van € 7.700 als nieuw standpunt heeft ingenomen, mocht het hof daarop
      zijn oordeel baseren. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.
   
