Kapitaalverzekering met lijfrenteclausule belast bij expiratie in 2020 volgens overgangsrecht

schedule 4 juni 2025
bookmark_border Fiscaal, Particulier



De rechtbank oordeelt dat een uitkering uit een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
in 2020 moet worden belast als periodieke uitkering. De belastingplichtige slaagt
er niet in aan te tonen dat de polis al in 2013 is geëxpireerd of dat de saldomethode
tot een lagere heffingsgrondslag leidt.





Een man heeft in 1989 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten met
oorspronkelijk als expiratiedatum 1 december 2013. De verzekering is meerdere keren
overgegaan naar andere verzekeraars. In 2020 heeft de man de waarde van de beleggingsverzekering
van € 40.745 laten uitkeren. De inspecteur heeft dit bedrag volledig tot het belastbaar
inkomen uit werk en woning gerekend. De man stelt primair dat de polis al in 2013
is geëxpireerd en daarom in 2014 als periodieke uitkering in aanmerking had moeten
worden genomen. Subsidiair beroept hij zich op de saldomethode, waarbij volgens hem
slechts € 26.379 in plaats van € 40.745 belast zou moeten worden.


Expiratiedatum niet bewezen verschoven De rechtbank oordeelt dat de man er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de expiratiedatum
ten onrechte is verschoven van 2013 naar 2020. Uit de correspondentie van de verzekeraar
in 2014 blijkt dat de einddatum al op 1 februari 2020 was gesteld. Het ligt op de
weg van de man als houder van de polis om duidelijkheid te verschaffen over wanneer
en waarom de expiratiedatum zou zijn gewijzigd. De enkele stelling dat de oorspronkelijke
expiratiedatum 1 december 2013 was, is onvoldoende bewijs. De rechtbank concludeert
daarom dat de kapitaalverzekering in 2020 is geëxpireerd en niet eerder.


Saldomethode niet van toepassing Voor de Pre-Brede Herwaarderingslijfrentepolis geldt weliswaar de saldomethode op
grond van het overgangsrecht, maar de man heeft niet bewezen dat dit in zijn geval
tot een lagere belastinggrondslag leidt. Bij de saldomethode wordt het uitkeringsbedrag
verminderd met de waarde van de premies, maar die waarde wordt weer verminderd met
premies die als persoonlijke verplichting in aftrek konden worden gebracht. De man
heeft geen inzicht gegeven in de daadwerkelijk betaalde premies en ook niet gesteld
dat hij de aftrek niet kon plegen. Daarom moet de volledige uitkering van € 40.745
tot het inkomen uit werk en woning worden gerekend. Het beroep is ongegrond.


Bron: Rb. Gelderland 26-05-25 (gepubl. 30-05-25).


https://www.fiscaalinfo.nl/document/p1-975845