Woonruimte in bedrijfspand maakt man in 2015 binnenlands belastingplichtig

schedule 18 dec 2025
bookmark_border



Een man die zegt al decennia buiten Nederland te wonen, woont volgens Gerechtshof
’s‑Hertogenbosch in 2015 toch in Nederland. Daardoor mag de inspecteur zijn wereldinkomen
belasten, al gaat box 3 wel flink omlaag.




De man (1936) is sinds 1979 niet meer in Nederland ingeschreven en zegt dat hij op
de Filipijnen woont. Hij handelt internationaal in (onder meer) militair materieel
en reist veel. In Nederland houdt hij (middellijk) alle aandelen in een bv met handel
in militaire voertuigen/onderdelen en in een bv die eigenaar is van het bedrijfspand.
In dat pand zit een ingerichte verblijfsruimte (met zit-, slaap- en badkamer) waar
hij in de maanden maart/april tot augustus/september geregeld verblijft en soms overnacht.
Daarnaast gebruikt hij een Duitse vakantiewoning (van zijn zakenpartner) en heeft
hij op de Filipijnen woonruimte. Partijen twisten of hij in 2015 in Nederland woont
(nationaal én volgens verdragen) en of de aanslag IB/PVV 2015 niet te hoog is.


Woonplaats: band met Nederland Het hof vindt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de man in 2015 een duurzame
persoonlijke band met Nederland heeft. Belangrijk is dat hij in Nederland duurzaam
woonruimte tot zijn beschikking heeft in het bedrijfspand en daar in de relevante
maanden ook daadwerkelijk verblijft. Daarnaast wegen zijn Nederlandse nationaliteit,
familiebanden in Nederland en zijn economische banden zwaar mee (aandelen en activiteiten
via Nederlandse vennootschappen). Dat hij óók in Duitsland en op de Filipijnen verblijft,
sluit een woonplaats in Nederland niet uit: de band met Nederland hoeft niet sterker
te zijn dan met een ander land. Ook de belastingverdragen helpen hem niet. Zelfs als
je aanneemt dat hij ook ‘inwoner’ is van de Filipijnen, ligt het middelpunt van zijn
levensbelangen volgens het hof in Nederland; voor Duitsland komt het hof onder het
oude verdrag tot dezelfde uitkomst.


Box 1/3: geen omkering, wel correcties De man doet een nihilaangifte. Toch krijgt de inspecteur géén omkering/verzwaring
van de bewijslast: het hof vindt niet bewezen dat de man wist (of moest weten) dat
hij door die aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting zou missen, gezien zijn
verspreide verblijf en beperkte fiscale kennis. Voor de inhoud gaat het hof wel mee
met een deel van de correcties. Het hof gelooft dat de man werkzaamheden verricht
voor de Nederlandse handelsonderneming, maar ziet geen dienstbetrekking (geen gezagsverhouding).
Het inkomen in box 1 wordt daarom resultaat uit overige werkzaamheden: € 76.297 (afgeleid
uit twee stortingen in 2015). Box 3 valt juist lager uit: het vermogensrapport waar
de inspecteur op leunt is te onzeker. Het hof sluit aan bij de eigen (eerdere) verklaring
van de man en stelt zijn bezittingen op € 6.000.000; dat geeft een box‑3‑inkomen van
€ 239.146. Via interne compensatie komt de aanslag uit op box 1 € 76.297 en box 3
€ 239.146 (belastingrente evenredig).


Bron: Hof Den Bosch, 10-12-2025 (gepubl. 16-12-2025), ECLI:NL:GHSHE:2025:3509
Wetgeving: art. 4 en art. 55 AWR, art. 2.1, art. 3.90 Wet IB 2001 en art. 5.2 Wet IB 2001, art. 8 EVRM


https://www.fiscaalinfo.nl/document/p1-1103504